Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En ik hoorde [8]een andere stem uit den hemel, zeggende: [9]Gaat uit van haar, Mijn volk, [10]opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. 8. De stem schijnt geen stem van een geschapen engel, maar een stem Gods, of van Christus, komende uit den troon des hemels, geweest te zijn, dewijl die de gelovigen Zijn volk noemt, hetwelk Gode of Christus alleen toekomt; Matth.1:21; Hand.18:9,10. 9. Dergelijke woorden worden ook van God, Jes.48:20; Jer.50:8, en Jer.51:6; Zach.2:7, tot een waarschuwing van het volk Gods, voor den ondergang van het Assyrische Babylon, gebruikt, opdat zij zich intijds zouden voorzien, en daaruit vertrekken; welke hier van het geestelijk Babylon tot alle ware gelovigen worden gesproken; waarvan de redenen in den tekst volgen. 10. Namelijk of door de dagelijkse verkering met hem daartoe zijnde verlokt, of door vrees en vervolging van hen daartoe gedrongen zijnde. Waarop de gemeenschap der straffen volgt. Zo vermaant ook Christus de Zijnen; Matth.24:16.